dinsdag, mei 22, 2007

Definitie van ADHD

Mensen die ADHD hebben, hebben veel moeite met concentratie, het houden van hun aandacht bij datgene waarmee waar mee ze bezig zijn. Tevens zijn ze hyperactief, erg druk in hun gedrag.
Samengevat zijn mensen met ADHD rusteloos, impulsief en hebben ze concentratieproblemen.

Bij wie komt het voor?

We weten nu dat ADHD op alle leeftijden voorkomt, dus niet alleen bij kinderen.
Het is wel zo dat het op kinderleeftijd begint en deze mensen hebben een grote kans dat ze het hun leven lang houden.
Kinderen zijn zich nog aan het ontwikkelen en zijn nog druk met leren, dus deze leeftijdsgroep heeft er erg veel last van op school.
Volwassenen hebben er erg veel last van in hun werk.
Ze zijn chaotisch, rusteloos, komen vaak te laat, praten druk en veranderen veel van baan.

Beloop in de tijd.

Van de mensen die voor ADHD behandeld worden houdt een derde deze aandoening, bij een derde blijft de klachten bestaan in een mildere vorm.
Bij de laatste eenderde verdwijnen de klachten helemaal.

Hoe vaak komt het voor.

Ongeveer een op de vijfentwintig kinderen heeft ADHD, dit zijn dus 60.000 a 100.000 kinderen in Nederland. Bij de jongvolwassenen komt het bij 1 a 3 % van de personen voor.
Het aantal ADHD patiënten blijft stabiel, maar het wordt steeds beter herkent, zodat het steeds vaker behandeld wordt.

Verschijnselen – Aandachtsproblemen

Het kind heeft de meeste dagen van de week, minimaal 6 van de volgende verschijnselen:
• Onvoldoende aandacht voor details, maakt achteloos fouten.
• Heeft moeite om de aandacht bij de taak of spel te houden.
• Wekt de indruk niet te luisteren.
• Volgt aanwijzingen of maakt opdrachten niet af.
• Het kind heeft moeite met het organiseren van dingen die het doet.
• Het kind gaat taken/opdrachten uit de weg, het kind vermijd dingen die geestelijke inspanning vragen. Of het heeft een hekel aan dit soort activiteiten.
• Het kind raakt vaak dingen kwijt.
• Het kind is snel afgeleid.
• Het kind is vergeetachtig.



Verschijnselen – Hyperactiviteit

Er is ook sprake van ADHD als het kind de meeste dagen van de week zes of meer verschijnselen heeft van hyperactiviteit:
• Het kind beweegt onrustig met handen en voeten en zit te draaien op zijn stoel.
• Staat op, als het moet blijven zitten.
• Gaat rondrennen of overal op klimmen op plaatsen waar dat niet hoort.
• Kan moeilijk rustig spelen of ontspannende dingen doen.
• Is de hele tijd in de weer en draaft maar door.
• Praat aan een stuk door.
Of van impulsiviteit:
• Het kind antwoordt al, voordat de vraag helemaal gesteld is. Hij gooit het antwoord er als het ware uit.
• Het heeft moeite om op zijn beurt te wachten.
• Het verstoort bezigheden van anderen.
Een kind heeft pas ADHD, als het deze verschijnselen duidelijk meer heeft dan kinderen van dezelfde leeftijd, als het dagelijkse doen en laten er flink door beperkt wordt, en als dat allemaal minstens 6 maanden duurt.
Verder moet het kind enkele verschijnselen al voor zijn 7e jaar hebben gehad.
Volwassenen kunnen ook ADHD hebben, maar alleen als ze deze aandoening ook als kind hadden.

Oorzaken
ADHD wordt door meerdere factoren veroorzaakt, vanuit de omgeving, persoonsgebonden factoren, maar ook erfelijk.
• Jongens hebben de aandoening 2 a 3 maal vaker dan meisjes.
• Volwassen mannen hebben het even vaak als volwassen vrouwen.
• Erfelijkheid speelt een grote rol.
• Kinderen van ouders met ADHD hebben 50% kans om het ook te krijgen.
• Broertjes en zusjes van kinderen met ADHD hebben 3 a 5 maal zoveel kans om het ook te krijgen.
• Neefjes en nichtjes hebben 2 a 3 maal zoveel kans.
• In de hersenen van mensen met ADHD zijn afwijkingen gevonden mbt. de anatomie en de activiteit van verschillende hersendelen.
• Het kind loopt extra risico als de moeder tijdens de zwangerschap: rookte, hoge bloeddruk had of veel alcohol gebruikte.
• Een laag geboorte gewicht is ook een risicofactor.

Indicaties

circulatiestilstand gevolgd door apnoe;
respiratoire insufficiëntie met circulatoir arrest.

Algemene handelwijze (in volgorde van belangrijkheid)

begin hartmassage met frequentie circa 80 per minuut;
begin beademing via mond-op-mond of via mond/neus-masker; tracht zo spoedig mogelijk over te gaan op beademing via endotracheale tube, zeker wanneer reanimatie naar verwachting langer gaat duren. Verhouding beademing: hartmassage dient 1:5 te zijn;
alarmeer reanimatieteam en meld duidelijk waar reanimatie plaats heeft (op afdeling cardiologie bevindt zich een eigen noodbel);
zorg voor hartritmediagnostiek/-bewaking, wat soms ook mogelijk is via paddles van defibrillator;
zorg voor intraveneuze toegangsweg; indien niet mogelijk via armvene, dan via v. jugularis interna, v. subclavia of v. femoralis. Als reanimatie niet direct succes heeft, geniet een centrale lijn de voorkeur. Als geen i.v. toegangsweg verkregen kan worden dan, indien mogelijk, intratracheaal medicatie toedienen (de gebruikelijke dosering dan 2-3 maal verhogen);
verzamel zo veel mogelijk informatie over de patiënt:
voorgeschiedenis;
actuele ziektegeschiedenis;
prognose;
behandelend specialist;
recent ECG;
recent laboratoriumonderzoek.
verricht een beperkt lichamelijk onderzoek:
centraal-veneuze druk (CVD);
ademgeruis (spanningspneumothorax);
palpatie abdomen (aneurysma aortae abdominalis).
bepaal (geregeld) arteriële bloedgasanalysewaarden, veneuze bloedgasanalysewaarden, elektrolyten, glucose en Hb.
reanimatiepogingen staken indien alle mogelijke onderliggende factoren/ oorzaken zo optimaal mogelijk zijn gecorrigeerd (correctie zuur/base-evenwicht (pH>7,20), correctie pO2(>8 kPa), correctie elektrolytenstoornis, correctie tamponade, correctie lichaamstemperatuur, antiaritmische therapie, enz.) en desondanks adem-hartstilstand blijft bestaan.

Specifieke protocollen:

ventrikel fibrilleren/VT met bewustzijnsverliesventrikeltachycardie zonder bewustzijnsverlies
asystolie
elektromechanische dissociatie
extreme bradycardie

Na 10de blok bij persisterend VF of VT:

massage en beademing
iedere 5 minuten: adrenaline 1 mg i.v.

indien men vanuit het specifieke protocol wederom in dit protocol terecht komt, dan dit protocol vervolgen waar dit verlaten is;
geen bicarbonaat in de eerste 15 minuten, nadien alleen als pH <7,1 in dosering van 50 ml bicarbonaat 8,4%;
adrenaline via de tube oplossen met NaCl 0,9% tot 10 ml;
calcium alleen bij hyperkaliëmie of overdosering calciumantagonisten;
magnesiumsulfaat overwegen bij diureticagebruik;

getriggerde ECV verrichten onder algehele anesthesie (bv. propofol);
na toediening propofol niet langer varen op bewustzijn, maar op pols, tensie en ademhaling.

indien men vanuit het specifieke protocol wederom in dit protocol terecht komt, dan dit protocol vervolgen waar dit verlaten is;
indien tussentijds ander ritme ontstaat: specifiek protocol volgen;
adrenaline via de tube oplossen met NaCl 0,9% tot 10 ml;
geen bicarbonaat in de eerste 15 minuten geven, nadien alleen als pH <7,1 in dosering van 50 ml bicarbonaat 8,4%;
eventueel defibrillatie overwegen.

diagnostiek van de oorzaak van EMD van het allergrootste belang zodat specifieke behandeling kan gegeven worden.

eventueel externe pacemaker inbrengen voor invasief pacen;
bij bewustzijnsverlies hartmassage toepassen;
bij insufficiëntie ademhaling (bij-)beademen;
bij adequate circulatie kan isoprenaline infuus worden gegeven op geleide van de hartfrequentie.
Non-invasief pacen

plaats pads op thorax- en rugzijde patiënt;
sluit de pads aan op defibrillator door connectie van de paddles los te halen en deze vast te maken aan de pads;
kies pacer op de monitor van de defibrillator;
stel pacing frequentie in en voer pacing energie op tot capture is bereikt en mechanische output verzekerd.