woensdag, december 21, 2005

Alles over de genetica avn deze syndromen.

zondag, december 18, 2005

Het benaderen van verstandelijk gehandicapten:
- hoe maak ik een boodschap begrijpelijk?
- hoe stel ik me voor?
- proberen me in te leven in een mens met het EQ / IQ van een kind en er contact mee te houden
- wat moet ik beslist niet doen, zeggen of nalaten
- hoe kan ik het beste een anamnese verrichten?
- hoe kan ik het beste een lichamelijk onderzoek verrichten?
Duur: ik ben van mening dat dit een continu leerproces is en dat ik -mocht ik in opleiding komen- er de volle opleidingsduur voor nodig zal hebben en zelfs daarna nog nieuwe leerervaringen op zal doen.
Methode & Wie : letten op de signalen die bewoners afgeven (hoe subtiel dan ook), feedback van verzorgenden vragen, openstaan voor kritiek en actief vragen aan mensen die deskundig zijn. Actief contact zoeken met bewoners.



Belanghebbenden / Gezaghebbenden / Voogdijschap / Andere partijen:
- alle juridische ins en outs
- mijn attitude
- wat wil ik zelf, waar blijf ik en hoe maak ik dat duidelijk?
- BOPZ ea.
- Hoe ga ik het beste om met vragen over stoppen van therapie, levensbeeindiging, euthanasie, al dan niet insturen naar een ziekenhuis bij zwakbegaafden, wilsonbekwamen?
Duur: dit moet binnen een jaar kunnen.
Methode & Wie: zelf studeren, vragen als ik het niet weet (collega artsen), situaties doorspreken, er keer op keer weer bij stilstaan dat ik de eindverantwoordelijke ben en dat ik mijn eigen koers moet varen, lastige vragen eens op een rij zetten en me gaan afvragen of ik op dit soort vragen wel in wil gaan.



Acute geneeskunde, hoe om te gaan met bepaalde situaties:
- epileptie
- verslikking / stikken
- acute longklachten (COPD, astma)
- hartinfarct
- vergiftiging
- zelf mutilatie
- bloedingen
- shock
- wat hoort er in mijn tas te zitten
Duur: dit wil ik binnen een half jaar kunnen beheersen, maar het zal me niet verbazen dat het complexer kan zijn dan ik me nu voorstel en dat ik er langer voor nodig heb.
Methode & Wie: situaties met collega artsen doorspreken en actief vragen stellen.



Uitbreiden van mijn kennis qua farmacologie:
- indicaties
- contraindicaties
- bijwerkingen / nevenwerkingen
Duur: hierop zal ik nooit uitgeleerd raken
Methode & Wie: zelfstudie (specifieke literatuur lezen), vragen aan collega's.



Hoe om te gaan met "Lastige vragen":
- het aanleren van een goede attitude binnen een multidisciplinaire setting
- de regie houden
- besluiten kunnen nemen in moeilijke situaties
- uitbreiden van communicatieve vaardigheden
Duur: wederom een continu leerproces, waar ik de hele opleiding voor nodig zal hebben.
Methode & Wie: zelf studeren, vragen als ik het niet weet (collega artsen), situaties doorspreken, er keer op keer weer bij stilstaan dat ik de eindverantwoordelijke ben en dat ik mijn eigen koers moet varen, lastige vragen eens op een rij zetten en me gaan afvragen of ik op dit soort vragen wel in wil gaan.

zaterdag, december 17, 2005

JAAR 5/6
2004 t/m 2006

INHOUDSOPGAVE Pag.

VOORWOORD 4

HOOFDSTUK 1 : INLEIDING 5

HOOFDSTUK 2 : HET STAGEPROGRAMMA 7

2.1 Inleiding 7
2.2 Doelstellingen 7
2.3 Stage-indeling 8
2.3.1 Polikliniek 10
2.3.2 Kliniek 10
2.3.3 Specifieke onderwijsbijeenkomsten 11
2.3.4 Refereeravonden 11
2.3.5 Beoordeling 11
2.3.5.1 Wijze van beoordeling 11
2.3.5.2 Eindbeoordeling 11
2.3.5.3 Regeling inzake onvoldoende stagebeoorde-ling 12
2.3.6 stageroosters 12
2.3.7 Academisch ziekenhuis Maastricht onderwijsactiviteiten 14
2.3.7.1 Lezing genodermatosen 14
2.3.7.2 Themamiddag ectoparasitologie 14
2.3.7.3 Intekenonderwijs practicum detectie van moleculaire
defecten bij huidziekten 15
2.3.7.4 Intekenonderwijs klinisch pathologisch practicum 15
2.3.7.5 Skillslabprogramma 16
2.4 Principes dermatologisch onderzoek en therapie 17
2.4.1 Inleiding 17
2.4.2 Algemeen dermatologisch onderzoek 17
2.4.2.1 Elementaire efflorescenties 20
2.4.3 Leermiddelen 24
2.4.3.1 Boeken 24
A. Standaardwerken 24
B. Overige boeken 26
C. Leermiddelen 28
2.4.3.2. Interessante internetsites 29

HOOFDSTUK 3 : EVALUATIE 30

3.1 Zelfevaluatie 30
Antwoorden bij de zelfevaluatie-vragen 44
VOORWOORD


De vakgroep dermatologie verheugt zich dat het jaar 2004 studenten herbergt die voorkennis van de dermatologie hebben opgedaan in het derdejaars blok "Het binnenste van buiten". Het is te verwachten dat de voorkennis opgedaan in het voornoemde blok zal leiden tot snellere aanpassing van de co-assistent in deze toch al korte stage.
In dit stageboek wordt een beschrijving gegeven van de doelstellingen, de activiteiten en de stagebeoordeling, die plaatsvinden in het kader van het co-assistentschap dermatolo-gie. In de syllabus worden een aantal praktische zaken weergegeven zoals tijdsindelingen van de verschillende onderdelen van de stage en meer theoretische zaken zoals een para-graaf over de grondbegin-selen van de dermatotherapie.
Dit stageboek werd beslist niet geschreven ter vervanging van de bestaande dermatologi-sche handboeken. Het dient om de student, die aanvangt met de stage dermatologie, opnieuw vertrouwd te maken met het dermatologische jargon. Met het oog op de stage is speciale aandacht besteed aan de dermatologische diagnostiek en de dermatotherapie.

Dit stageboek werd samengesteld door dr. J.C.J.M. Veraart en de planningsgroep PMOK-dermatologie. Namens de planningsgroep PMOK-dermatologie wensen wij u een leerza-me en prettige stage toe.

dr. J.C.J.M. Veraart,
voorzitter stageplanningsgroep PMOK-dermatologie

HOOFDSTUK 1 : INLEIDING

De stage dermatologie in het kader van het PMOK-dermatologie duurt drie weken en valt in het zesde jaar van het curriculum. Het is ondoenlijk om in deze korte tijd een volledig overzicht te geven, laat staan te verkrijgen, over de breedte van het hele vakgebied. Omdat deze syllabus een praktische handleiding voor het co-schap dermatolo-gie beoogt te zijn, zal met name aan de diagnostiek aandacht worden besteed.

Door de aard van het vak is de werkwijze nogal verschillend van de werkwijze bij de meeste andere specialismen. Terwijl in de meeste specialismen het gepresen-teerde probleem centraal staat, gaat het in de dermatologie primair om datgene dat aan de huid zichtbaar is. Dit leidt er toe dat de co-assisten-ten de eerste dagen van hun co-assistent-schap even opnieuw aan dit aspect moeten wennen. Door nauwkeurig naar een huidafwij-king te kijken kan de onbevooroordeelde onderzoeker details, die bestaan uit verschillen-de vormele-menten, van een huidlaesie onderscheiden. De huidafwijking kan ontleed worden tot een aantal grondvormen: de zogenaamde "elementaire of primaire efflorescen-ties". Zo is bij de bekende "koortslip" (herpes labia-lis) het belangrijkste vormelement van de uitslag het blaasje (vesicula). Deze aandoening wordt daarom gerangschikt onder de noemer vesiculeuze dermatosen.

De indeling van huidziekten op basis van het belangrijkste vormelement van de uitslag werd voor het eerst gebruikt door de Weense hoogleraar Plenck (1776). In zijn boek "Doctrina de Morbus Cutaneis" werd onderscheid gemaakt tussen huidziekten met "blazen, vereeltheden, schubben" enz. Onze huidige indeling van de huidziekten is gebaseerd op de meer subtiele indeling van de Franse huidarts Darier (1908). Hij onderscheidde 22 elementaire efflo-rescenties (een goed overzicht van deze efflorescenties geeft het boekje van prof. dr. H.W. Siemens “Anatomie van de huid en algemene diagnostiek”). In paragraaf 2.4.2 zal hierop worden ingegaan. Voor oefening en zelfevaluatie van de kennis over en herkenning van efflores-centies is het computerprogramma "Provoke the eruption" ge-schikt (COO/FdG Faculteiten II). Verder is er een nieuw computerprogramma "Dermatologie" ontwikkeld.

Het vakgebied dermatologie is geenszins onbelangrijk voor de huisarts. Ongeveer 15% van de patiënten, waarbij de huisarts te maken heeft met een nieuwe klacht, heeft een huid- of geslachtsziekte (“Dermato-venereologie voor de eerste lijn” van Sillevis Smitt J.H. & J.J.E. van Everdingen). Voor de toekomstig huisarts is het daarom zinvol om een dermato-lo-gisch naslagwerk (bijv. Principles and Practise of Dermatology, zie paragraaf 2.4.6.) aan te schaffen naast een boekje dat fungeert als inleiding in de dermatologie of het boek Dermatologie en venereologie (“Dermatologie en Venereologie” van W.A. van Vloten, H.J. Degreef, E. Stolz et al).

Het merendeel van de medische specialisten zal in zijn dagelijks werk veelvuldig met huidafwijkingen geconfronteerd worden.
Huidziekten kunnen belangrijke psychosociale implicaties hebben. Een kok met een handeczeem kan door zijn huidlijden in de WAO verzeild raken. Een oma met een psoriasis palmo-plantaris kan problemen hebben met het aanraken van haar kleinkinde-ren. Een grote categorie chronische huidziekten exacerbeert onder psychische stress.

Iedere ervaren huisarts weet uit ondervinding dat bijvoorbeeld psoriasis en atopisch eczeem onder stress verergeren. Bij de behandeling van chronische huidziekten moet de arts zich dus niet alleen concentreren op de zieke huid maar ook op de aard en de psyche van de persoon die achter deze huid schuil gaat.

Het is een misvatting om te denken dat de dermatologie alleen voor de huisarts van belang zou zijn. Een groot aantal specialismen heeft raakvlakken met de dermatologie. Voor de internist en de oncoloog is dermatologie van belang omdat huidverschijnselen de eerste tekenen kunnen zijn van een inwendige aandoening of van een maligne proces. De toekomstige assistent interne zou daarom ook een dermatolo-gisch handboek moeten aanschaffen.

Om de PMOK-stage met het meest optimale rendement te volgen is het raadzaam dat elke student zich vóór de aanvang van het co-schap nog eens verdiept in de meest alledaagse dermatosen (zie paragraaf 3.1.). Voor dit doel zijn de standaardwerken, overige boeken en leermiddelen (zie paragraaf 2.4.6.) geschikt (deels verkrijgbaar op het Reduc-tie-bureau Geneeskunde).

Programma-evaluatie door de co-assistenten is een uitermate positieve stimulans om het dermatologisch onderwijs op de verschillende (affiliatie)locaties te uniformeren en optimaliseren. Vul de programma-evaluatie formulieren dan ook consciëntieus in en lever ze in bij je lokale stagebege-leider.
HOOFDSTUK 2 : HET STAGEPROGRAMMA

2.1 INLEIDING

In de volgende paragraaf zullen de doelstellingen van de stage worden geformuleerd. Daarna zullen de activiteiten worden besproken die in het kader van de PMOK-stage dermatologie plaatsvinden, gevolgd door een stagerooster met tijdsindelingen van de verschillende onderdelen. Tenslotte wordt het onderwijsprogramma besproken en worden er enkele richtlijnen gegeven voor het dermatologisch onderzoek en de elementaire dermatotherapie. Onder 2.4.5.1. is een lijst met dermatologische preparaten opgenomen die van belang zijn voor de basisarts.

2.2 DOELSTELLINGEN

1. De student moet tijdens de stage leren aan de hand van (levende) patiënten op grond van de elementaire efflorescentie(s) tot een morfologische (differentiële) diagnose te komen.
2. De student dient zich te bekwamen in het afnemen van materiaal voor en het maken en beoordelen van Gram-preparaten, KOH-preparaten en tricho-grammen, voor zover hij die kennis en kunde nog niet op het Skillslab heeft opgedaan.
3. De student moet zich oriënteren omtrent de dermato-allergologische diagnostiek (epicutaantesten, intracutaantesten, scratchtesten, photo-patch-testen, etc.).
4. De student moet inzicht krijgen in de basisprincipes en de meest triviale beelden binnen de dermatologische histopathologie.
5. De student moet bekend raken met de meest elementaire dermatothe-rapie.
6. De student moet kennis maken met het specialistisch-dermatologisch therapeutisch repertoire (lichtbehandeling, klinische behandelingsme-thoden: short contact dithranol therapie e.d., cryochirurgie, proctologie, sclerocompressietherapie van varicosis, dermatochirurgie, etc.).
7. De student moet niet-elastische compressieve verbanden leren aanleggen, welke de hoeksteen vormen van de behandeling van vele uitingsvormen van chronische veneuze insufficiëntie.
8. De student moet op de hoogte zijn van de diagnostiek, behandeling, controle, en "contact tracing" (partnerwaarschuwing) van patiënten met Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA).
9. De student moet kennis maken met de medisch-psychologische, sociale en arbeids-geneeskundige aspecten van chronische huidziekten.

2.3 STAGE-INDELING

2.3.1
POLIKLINIEK

De student loopt de meeste tijd mee op de polikliniek omdat zich aldaar het grootste deel van de werkzaamheden van de dermatoloog afspeelt. Hiernaast oriënteert de student zich op de klinische verpleegafdeling: grote visite en waar hij patiënten kan onderzoeken onder supervisie van de zaalarts of dermatoloog. Voorts bestaat nog de mogelijkheid tot zelfstudie (banddiase-ries, videobanden, computerprogramma) en om zich te oriënteren over speciale diagnostiek en behan-deling.

Na een korte inwerkperiode zal de student zoveel mogelijk zelf nieuwe patiënten onder-zoeken, aan de hand van een onderzoekschema zoals dat is beschreven in paragraaf 2.4.2. Dit wordt met de arts-assistent en/of dermatoloog besproken.

De stage bestaat uit de volgende voornamelijk poliklinische onderdelen:

1. Algemene dermatologie
Op deze polikliniek passeren de alledaagse dermatosen de revue. Op sommige stageplaatsen worden op vaste tijden gecompliceerde dermatolo-gische live-patiënten door de dermatologen en arts-assistenten gezamen-lijk gezien en besproken in het bijzijn van de co-assistenten.

2. Allergologie
Op deze polikliniek vindt allergologisch onderzoek plaats met behulp van epicutaan-testen (plakproeven) en (eventueel) intracutaantesten (priktesten). De patiënt wordt in de regel in één week driemaal teruggezien voor de afronding van de gehele testpro-cedure.

3. Flebodiagnostiek en -therapie
Op deze poliklinieken komen de anamnese, het onderzoek en de be-hande-ling van de patiënt met veneus vaatlijden aan de orde. Het is belangrijk dat de co-assistent een niet-elastisch compressief verband volgens de regelen der kunst leert aanleg-gen. In de polikliniek vindt behandeling van spataders plaats, behalve door middel van sclerocom-pressietherapie, ook met de operatietechniek volgens Muller.

4. Proctologie
De student wordt op deze polikliniek geconfronteerd met proctologische diagnostiek en behandeling (proctoscopie, rubberbandli-gatie volgens Barron, scleroseringsbehan-deling etc.), waarbij het accent ligt op het dermatologische klachtenpatroon in de perianale regio (bijv. pruritus ani, dermatitis perianalis, hemor-roïden, etc.).
5. Dermatochirurgie
Op deze poliklinieken krijgt de co-assistent de kans om actief te assisteren bij dermatochirurgische verrichtingen zoals biopsieën, excisies, huidplastieken, Mohs' op-e-raties (al-le-en azM), tra-ns-pla-nta-tie-s, ele-c-tro-chi-rurgie, peelings en laserbehande-lin-gen. Deze activiteit is verdeeld over de polikliniek, het dagcentrum en het centrale operatie-com-plex.

6. Lichttherapie
Op de polikliniek worden in speciaal daartoe ingerichte ruimten pati-ënten met chronische huidziekten in lichtcabines behandeld. Het belich-tingsschema en het instellen van de apparatuur vereisen grote voorzich-tigheid en nauwkeurigheid.

7. Kinder- en genodermatologie
Huidziekten bij kinderen behoeven zowel diagnostisch als therapeutisch een bijzon-dere aanpak. Op dit spreekuur dat speciaal op de schoolvrije woensdagmiddag is ingericht, worden eveneens veel erfelijke afwijkin-gen, waarin de huid een rol speelt, geconcentreerd.

8. Seksueel Overdraagbare Aandoeningen
Binnen de polikliniek dermatologie van het azM wordt in nauwe samenwer-king met de GGD-Maastricht een SOA polikliniek gehouden. Een sociaal -verpleegkundige is aanwezig.

9. Dermatologische histopathologie
Eenmaal per week vindt in het azM een gemeenschappelijke bespreking plaats tussen de patholoog, die zich in de dermato-pathologie heeft gespecialiseerd, en alle dermatologen, arts-assistenten in opleiding tot dermatoloog en de co-assistenten. In deze bespreking komt gecompli-ceerde dermatologische pathologie aan bod, die aan de hand van dia's en geprojecteerde coupes wordt besproken. Er wordt naar gestreefd één van de te bespreken patiëntencasus voor co-assistenten en jonge arts-assistenten in opleiding te selecteren. In Heerlen vindt éénmaal per 2 weken een histopathologische bespreking plaats.

10. Lasertherapie
Op deze spreekuren worden patiënten met cosmetisch storende en vaak goed zichtbare en opvallende huidafwijkingen behandeld. Alle afdelingen dermatologie beschikken over een Argon-laser. In het azM wordt verder nog gewerkt met een Pulsed Dye laser en een CO2-laser. Bij gelegenheid wordt in het azM door de dermatoloog op de OK ook de CO2-laser ingezet voor de behandeling van epiderma-le verruceuze afwijkingen van de huid/VIN en AIN.

In de affiliatieziekenhuizen is niet overal alles in speciële poliklinieken georgani-seerd maar bestaat plaatselijk een meer geïntegreerd polikliniek complex, een zogenaamde operatio-nele polikliniek.

2.3.2 KLINIEK

Eenmaal per week (dinsdag ochtend) wordt door de hoogleraar (azM), chef de clinique en zaalarts een "grote visite" op de klinische afdeling afgelegd waarbij één of meer co-assistenten aanwezig kunnen zijn.

2.3.3 SPECIFIEKE ONDERWIJSBIJEEN-KOMSTEN

Behalve het onderwijs dat de student krijgt aangeboden tijdens zijn werkzaamheden op de polikliniek, worden er ook specifieke onderwijsbijeen-komsten georganiseerd, zoals:

1. Introductie op maandagochtend in het azM voor alle co-assistenten. Een "Inleiding in de dermatologie" wordt dan door de stagebegeleider van Maastricht gegeven. Dit geldt niet voor de co-assistenten uit Heerlen want die krijgen hun introduc-tieoch-tend te Heerlen.

2. Introductie op locatie stageplaats: enkele praktische zaken worden doorgenomen.

3. De 1e en 2e donderdagochtend van de stage wordt er door 3 assistenten in oplei-ding of een staflid met behulp van speciaal daartoe vervaardigde diaseries onderwijs verzorgd over een omschreven dermatologisch onder-werp. Hierbij zijn alle co-assistenten van alle stageplaatsen aanwezig.

4. De laatste donderdagochtend van de stage worden alle co-assistenten van alle stage-plaat-sen eveneens in het azM verwacht. Om 08.30 uur begint een diabespre-king. Om 10.00 uur volgt een gemeen-schappelijke derma-topa-thologi-sche bespreking met een patholoog. In deze bespreking komt gecompli-ceerde dermatologi-sche pathologie aan bod, die aan de hand van dia's en geprojec-teerde coupes wordt besproken. Tevens volgt een oncologiebespre-king.

5. Op diezelfde donderdag wordt voor alle co-assistenten van alle stageplaatsen een gestructureerd computergestuurd examen afgenomen. Dit examen vindt plaats in Maastricht, Studielandschap, P.Debyeplein, kamer 117).

6. Eenmaal per week vindt er (afhankelijk van de stageplaats) een poliklini-sche (geza-menlijke) patiëntenbe-spreking door de hoogleraar (azM), stafleden en assistenten plaats, waaraan ook de co-assistenten deelnemen.

7. Eenmaal per week wordt er (afhankelijk van de stageplaats) door de hoogleraar (azM), chef de clinique en zaalarts een "grote visite" afgelegd op de klinische verpleegafde-ling, waarbij één of twee co-assistenten aanwezig kunnen zijn.

2.3.4 REFEREERAVONDEN

Ongeveer viermaal per jaar wordt er op donderdagavond door de vakgroep dermatologie van het azM een refereeravond gehouden voor de dermatologen uit Limburg en Oost-Brabant. Op deze avond worden interessan-te, zeldzame of verrassende casu-ïstiek of probleem-patiënten besproken aan de hand van een PowerPoint presentatie. Tevens wordt er een wetenschappelijke voordracht gehouden door een gast-spreker of een spreker uit de vakgroep dermatologie azM/UM zelf. Alle co-assistenten zijn van harte welkom.

2.3.5 BEOORDELING

2.3.5.1 WIJZE VAN BEOORDELING

De wijze van beoordeling is geüniformeerd. Voor alle co-assistenten vindt het examen de 3e donderdagmiddag in het azM plaats.

De beoordeling tijdens het PMOK-dermatologie bestaat uit een computergestuurde toets voor alle co-assistenten op donderdagmiddag in de derde week van de stage. Tijdens het examen krijgt de co-assistent een twintigtal casus met dia's te zien met examenvragen op het gebied van:
- diagnose
- differentiële diagnostiek
- voorstel voor verdere diagnostiek (anamnestisch of door middel van aanvullend onder-zoek)
- therapie voorstel.

De selectie van de casus is genomen uit de diagnoselijst dermatologie zoals vermeld in het Raamplan 2001.

2.3.5.2 EINDBEOORDELING

De eindbeoordeling is voldoende indien het functioneren voldoende wordt bevonden en aan het examen tenminste het cijfer 6 is toegekend én indien aan alle stageverplichtingen is voldaan.

2.3.5.3 REGELING INZAKE ONVOLDOENDE STAGEBEOORDELING

1. Bij een onvoldoende eindbeoordeling van de stage dient de student aan het einde van het betreffende cursusjaar of tijdens een stagevrije periode het deel c.q. de delen waarvoor onvoldoende is gescoord, af te sluiten met een voldoende beoorde-ling. Bij een onvoldoende eindbeoordeling van de stage moet in principe een deel van de stage of de gehele stage worden overgedaan. Indien de globale beoordeling voldoen-de is en alleen het examen onvoldoende wordt beoordeeld, bestaat éénmaal de mogelijkheid tot herkansing.

2. Het beoordelingsformulier wordt binnen 3 dagen na afloop van de stage aan de Exa-men-commissie gestuurd, ongeacht de uitslag (dus ook in geval van herkan-sing), tenzij anders wordt vastge-legd.

3. Bij herhaling van de stage bedraagt de tijdsduur in principe minimaal 2 weken.

4. De stage dient zo mogelijk niet op dezelfde stageplaats te worden overgedaan.

5. Indien het examen aan het eind van de stage onvoldoende is, bestaat éénmaal de mogelijkheid tot herkansing tijdens een stagevrije periode. Deze herkansing vindt binnen 1 à 2 maanden na afloop van de stage plaats, tenzij de SRC anders beslist.

2.3.6 STAGEROOSTERS

Op de eerste dag van het co-schap melden de co-assistenten zich om 09.00 uur bij het secretariaat dermatologie, niveau 2, Dr. Tansgebouw. De stagecoördinator dr. J.C.J.M. Veraart zal een inleiding in de dermatologie geven, het stageprogramma doornemen en het rooster van de poliklini-sche spreek-uren overhan-digen.

1e stagedag
09.00-11.00 uur, vergaderzaal dermatologie, niveau 2, Dr. Tansgebouw
- introductie door dr. J.C.J.M. Veraart
- praatje "Inleiding in de dermatologie"
- spreekuren verdelen
- jassen halen, niveau 0

Diabespreking
do: 08.30-09.30 uur: Flendrigzaal, niveau 4
 Eenmaal per maand vindt een wetenschappelijke vergadering plaats in plaats van de diabespreking. De co-assistenten kunnen hier niet bij aanwezig zijn. Zij worden hiervan tijdig op de hoogte gebracht.
 De eerste donderdag van de maand wordt een voordracht gepland in plaats van de diabespreking, waarin bepaalde dermatologische zaken en/of het raakvlak van andere vakgroepen of teams met de dermatologie toegelicht worden. Alle co-assistenten zullen hieraan deelnemen.

Co-praatjes
1e en 2e donderdagochtend: 09.30-11.00 uur, Flendrigzaal, niveau 4.

Grote visite kliniek
di: 08.30-11.00 uur: afdeling A1

Gezamenlijk spreekuur
do: 15.30-16.30 uur: polikliniek dermatologie

Oncologie- en PA-bespreking
3e do: 10.00-11.00 uur: demonstratieruimte PA, niveau 5

Stagebespreking + examen
laatste donderdag v/d stage: 12.15-12.45 uur: bespreking met dr. J.C.J.M. Veraart, vergaderzaal dermatologie
13.00-15.00 uur: computergestuurd examen, kamer 117, P.Deb.1
Absentie
Doorgeven aan de stagecoördinator dr. J.C.J.M. Veraart.

Secretariaat
Tel: 043-3875292
Fax: 043-3877293
Email: ani@sder.azm.nl

Dermatologen:
- prof. dr. P.M. Steijlen, voorzitter
- dr. J.C.J.M. Veraart, stagecoördinator
- dr. J.A. Frank
- C.J.M. Henquet
- Dr. G.P.H. Lucker
- mw. F.J.M.A. van Neer
- P.A.F.A. van Neer (dinsdag)
- mw. J.U. Ostertag
- mw. dr. A. Sommer
- mw. dr. M.R.T.M. Thissen

2.3.7 ONDERWIJSACTIVITEITEN

2.3.7.1 LEZING "GENODERMATOSEN"

Mw. Dr. U. Moog

In het college worden een aantal erfelijke huidziekten exemplarisch besproken, met name neurofibromatose type 1 (ziekte van Recklinghausen). Hierbij komen de overervingspatronen (autosomaal dominant, autosomaal recessief, X-gebon-den) aan bod. De betekenis van incomplete penetrantie, variabele expressie, nieuwe mutaties en kiemcel mozaïcisme wordt toegelicht. De lijnen van Blaschko als teken voor een somatisch mozaïcisme worden toegelicht. Aan de hand van casuïstiek zal de rol van recente molecu-lair genetische diagnostiek en de huidige werkwijze van de genetica worden besproken.
Deze lezing sluit aan bij de lezing "De kromme rug" en bij het practicum "Detectie van moleculaire defecten bij huidziekten".

2.3.7.2 THEMAMIDDAG "ECTOPARASITOLOGIE"

Dr. J. Jacobs

In deze themamiddag komen aan bod: de luis, de vlo, de schurftmijt en de teek, parasieten die op zichzelf hinderlijk zijn maar soms ook als vector andere ziekten kunnen overbrengen. De themamiddag is opgevat als inleiding tot het practicum en vat op een pragmatische manier de voor de arts relevante informatie over deze parasieten samen.

2.3.7.3 INTEKENONDERWIJS "PRACTICUM DETECTIE VAN MOLECULAIRE DEFECTEN BIJ HUIDZIEKTEN"

Prof. Dr. F.C.S. Ramaekers

Dit practicum, dat aansluit bij de lezing "Genodermatosen", tracht aan de hand van een voorbeeld, n.l. epidermolysis bullosa simplex (EBS), het inzicht te verschaffen dat dergelijk ingrijpende ziekteprocessen veroorzaakt kunnen worden door slechts zeer kleine veranderingen op moleculair niveau. Hierbij zal worden uitgegaan van de routine histolo-gie van EBS (microscopie), aangevuld met EM-opnamen. Daarna zal, verder afdalend naar het moleculaire niveau, de student immuno-cytochemische kleuringen voor bepaalde (aange-dane en niet-aangedane) keratines te scoren krijgen op (foto's van) huidcoupes. Als sluitstuk zullen de DNA-sequentie analyses van gezonde en EBS-huid keratines voorliggen en door de studenten geanalyseerd kunnen worden.
Inschrijven bij het secretariaat Moleculaire Celbiologie, k.5.206, niveau 5, UNS 50, tel.043/3881351 vanaf 11 november tot en met 27 november 2002.
Maximaal 15 studenten per groep.
Practicadagen: 28/11, 09/12, 12/12, 16/12 en 19/12 telkens van 09.00-10.30 uur en van 11.00-12.30 uur.
Vóór aanvang van het practicum melden bij secretariaat Moleculaire Celbiologie, k.5.206, UNS 50.

2.3.7.4 INTEKENONDERWIJS "KLINISCH PATHOLOGISCH PRACTICUM"

IS ER EEN RELATIE TUSSEN WAT IK MET HET ONGEWAPENDE OOG OP EN MET HET GEWAPENDE OOG IN DE HUID KAN WAARNEMEN?

A.H.M. Vermeulen/Mw. dr. M.R.T.M. Thissen

Microscopisch onderzoek is een belangrijk hulpmiddel bij de diagnostiek van dermatologi-sche aandoeningen. De huid is een toegankelijk orgaan waaruit op betrekkelijk eenvoudi-ge manier zogenaamde stansbiopten kunnen worden genomen. Histopathologisch onderzoek kan de klinische diagnose bevestigen of - in onduidelijke gevallen, waarbij slechts een klinische differentiële diagnose mogelijk is - helpen tot een uiteindelijke diagnose te komen. Echter niet in alle gevallen leidt microscopisch onderzoek tot een einddiagnose en het is daarom van belang dat er een nauwe samenwerking tussen dermato-loog en patholoog bestaat. In dit practicum zullen enkele veel voorkomende inflammatoire huidaandoe-ningen de revue passeren, waarbij naast een diapresentatie van de klinische beelden het microscopisch onderzoek zal worden getoond. Ook zullen enkele huidtumo-ren (basaalcel- en plaveiselcel-carcinoma en melanoma) aan de orde komen.
Wat je met het ongewapende oog aan afwijkingen op de huid kunt zien, is vaak met het door een microscoop gewapend oog tot een histopathologische afwijking in de huid te herleiden.
Het practicum wordt in groepen van maximaal 50 studenten gegeven in de demonstratie-ruimte van de capaciteitsgroep Pathologische Anatomie (niveau 5, azM) op de volgende dagen: 02/12, 09/12 en 16/12 telkens van 14.00-17.00 uur.
Gelieve voor deze klinisch pathologische practica in te schrijven op de intekenlijsten op de afdeling Pathologie azM (niet telefonisch), tegenover de ingang van het secretariaat.

2.3.7.5 SKILLSLABPROGRAMMA

Inschrijving en afmelding

1. Trainingen
Op het Onderwijsplein (www.fdg.unimaas.nl/onderwijsplein) en op het whiteboard bij het secretariaat van het Skillslab (op de 4de verdieping, noordkant, UNS50) zullen de tijden en data bekend worden gemaakt wanneer de inschrijvingen zullen plaatsvinden.

2. Simulatie Patiënten Contact
Inschrijven voor een Simulatie Patiënten Contact (SPC) kan vanaf twee weken voor de start van het blok. De inschrijflijsten liggen bij het secretariaat van het Skillslab op de vierde verdieping. Let wel, je bent altijd zelf verantwoordelijk voor je inschrijving. Als je je hebt ingeschreven ben je verplicht om te komen.
Afmelden binnen 48 uur voor een SPC kan alleen in noodgevallen en uitsluitend persoonlijk. Afmelding door een collega is niet acceptabel.
Afmelden kan bij de student-assistenten (tel. 3881786) of dmv een mailtje (Studentassistent-spc@sk.unimaas.nl). Vermeld bij afmelding de geplande datum en tijd van het SPC en de reden van afmelding. Als je niet op een SPC verschijnt, je je niet zelf hebt afgemeld of wanneer je je binnen 48 uur voor een SPC zonder noodgeval als reden hebt afgemeld, krijg je hierover een brief van de coördinator MPO met het verzoek je te melden. Gebeurt dit vaker dan 1 keer, dan wordt ook de MPO-docent hiervan op de hoogte gesteld.
Ben je door ziekte of ongeval plots verhinderd, dan moet de duo-student het gesprek voeren of de 'arts' moet voor een vervanger zorgen. Op deze manier kan voorkomen worden dat een simulatiepatiënt voor niets wordt opgeroepen en leermomenten verloren gaan.
2.4 PRINCIPES DERMATOLOGISCH ON-DERZOEK EN THERAPIE

2.4.1 INLEIDING

De specifieke onderwijsbijeenkomsten zijn reeds beschreven in paragraaf 2.3.3. In de volgende paragrafen zal worden ingegaan op het dermatologisch onderzoek (2.4.2), het onderzoek van de flebologische patiënt (2.4.3) en het onderzoek van de patiënt met een seksueel overdraagbare aandoening (2.4.4).
Tevens zal in de diverse paragrafen aandacht worden besteed aan het scala van ziektebeelden ("probleemportefeuille") waarmee de student wordt gecon-fronteerd. Tenslotte worden de grondbeginselen van de dermatotherapie behandeld en aansluitend wordt een lijst met voor de basisarts essentiële dermatotherapeutica gepresenteerd (2.4.5.1).

2.4.2 ALGEMEEN DERMATOLOGISCH ONDERZOEK

Bij het onderzoek van de patiënt met een huidziekte kan het beste het volgende schema worden gehanteerd:

I. Oriënterende (speciële) anamnese (duur van de klachten, jeuk, lokalisa-tie, verloop, atopie, huidziekten in familie, voorafgaande therapie, medicijngebruik etc.).
II. Morfologisch onderzoek, (inspectie en palpatie), beschrijving.
Analysen: Plaats
Rangschikking
Omvang (aantal, grootte)
"PROVOKE": Vorm
Omtrek (begrenzing)
Kleur
Efflorescentie(s)
III. Bepaal de (elementaire) efflorescentie (morfologische diagnose)
IV. De daarbij behorende groep huidziekten vormt de differentiële diagnose.
V. Kies daaruit de (waarschijnlijkheids)diagnose.
VI. Gerichte anamnese
VII. Diagnostisch onderzoek (bijv. KOH-preparaat, Doppler)
VIII. Therapie

Het bijzondere van de dermatologie is, dat u zonder al te veel hulpmiddelen (uw ogen) al vaak een diagnose kan stellen. Hiertoe dient de gehele huid bekeken te worden inclusief nagels, haren en mondslijmvlies. In eerste instantie wordt de patiënt van enkele meters afstand bekeken om te zien waar de eruptie zich bevindt.
De volgende punten worden dan systematisch afgewerkt (1=lokatie, 2=vorm, 3=efflores-centie):

1. Waar bevinden zich de huidafwijkingen (bijv. aan de anterolaterale zijde van het linker been, over het gehele lichaam (diffuus), etc.)?
2. a. Hoe is de globale vorm van de huideruptie en hoe verhouden zich de eventuele elementen zich onderling ten opzichte van elkaar (bijv. in groepjes (herpetiform), regionair confluerend (samenvloeiend), gedisse-mineerd (verspreid), etc.) ?
b. Hoe is de vorm van de afzonderlijke laesies in het twee-dimensionele vlak (annulair, serpigineus, cocardenvormig, lineair, etc.) (zie fig.2) en in het drie-dimensi-onele vlak (bolrond, gesteeld, hobbelig, spits, opgeworpen rand) ?
c. Hoe groot zijn de afzonderlijke laesies (lenticulair groot, nummu-lair groot, hand-palm-groot, etc.) ?
3. Wat is de elementaire efflorescentie van de afzonderlijke laesie (vesicula, nodulus, etc.) (zie 2.4.2.1) ?
4. Ligt de efflorescentie boven het niveau van de huid (zoals urtica), in het niveau van de huid (zoals dyschromie) of onder het niveau van de huid (zoals atrofie) ?

A. Rangschikking (fig.1)

solitair regionair gedissemineerd diffuus

B. Vorm (fig.2)

polycyclisch coccarde annulair serpigineus lineair
gegyreerd

Configuratie der efflorescenties
Na het vaststellen van de primaire efflorescentie worden de secundaire efflorescenties vastgesteld en wordt de differentiële diagnose beperkt tot een bepaalde groep huidziek-ten. Wanneer de huideruptie opgebouwd lijkt te zijn uit erythematosquameuze efflorescen-ties, dan heeft men te maken met één van de erythematosquameuze dermatosen:

1. Psoriasis vulgaris
2. Eczema seborrhoicum
3. Pityriasis rosea
4. Dermatomycosis
5. Lupus erythematodes
6. Restgroep van enkele zeldzame huidziekten (parapsoriasis, syphilis, lepra, etc.)

Begrenzing (scherp: psoriasis, onscherp: eczema), distributiepatroon (solitair, herpetiform, regionaal, etc.) zijn de volgende waarnemingen, welke geordend worden.
Vervolgens wordt bekeken of de distributie van de laesies overeenkomt met een der voorkeurslokalisaties van de genoemde huidziekten. Zitten de erythematosquameuze plekken alleen op de ellebogen, dan is de diagnose psoriasis vulgaris aannemelijk; zitten de laesies in de nasolabiale plooien en aan de haargrens, dan luidt de waarschijnlijk-heidsdiagnose eczema seborroicum; vertonen de laesies een randstandige (collerette) schilfering en bevinden zij zich in de splijtlijnen van de huid, dan is de diagnose waar-schijnlijk pityriasis rosea (de distributie van de meest voorkomende dermatosen zijn te vinden in het boek “Dermato-venereologie voor de eerste lijn” van Sillevis Smitt J.H. & Van Everdingen J.J.E.).

Soms is aanvullend onderzoek nodig, bijvoorbeeld wanneer men aan een dermatomycose denkt. Het maken van een KOH-preparaat kan dan uitkomst bieden.

Voor het stellen van de diagnose kan een gerichte anamnese nodig zijn, vooral wanneer er sprake is van eczema of erfelijke ziekten. Altijd wordt gevraagd naar de predisposities:

1. Zijn er mensen met atopie in de familie ("dauwworm", hooikoorts, CARA-patiënten) ?
2. Komt er psoriasis in de familie voor ("eczeem" op de ellebogen, "vaste roos") ?
3. Zijn er mensen met ichthyosis (visschubben-huid) in de familie ?

Verder wordt altijd gevraagd naar medicijngebruik, naar allergieën en naar het beroep van de patiënt. Met name bij verdenking op contacteczemen en bij urticaria moet de anamne-se aanzienlijk worden uitgebreid (zie “Dermato-venereologie voor de eerste lijn” van & Sillevis Smitt J.H. & Van Everdingen J.J.E.).
In vele gevallen is het mogelijk om na het onderzoek van de huid een diagnose te stellen. In een aantal gevallen zal meer uitgebreid onderzoek nodig zijn (epicutaan allergologisch onderzoek, proefbiopsieën, donkerveld-microscopie etc.) en zal de patiënt naar de dermatovenereoloog moeten worden verwezen.
2.4.2.1 ELEMENTAIRE EFFLORESCENTIES


Hieronder volgt de beschrijving van de (elementaire) efflorescenties.
Darier onderscheidde 22 efflorescenties.

Efflorescenties, de bouwstenen waaruit huidafwijkingen zijn opgebouwd, kunnen onderver-deeld worden in primaire en secundaire efflorescenties. Primaire efflorescenties zijn dié efflorescenties die bij de eerste manifestatie van de dermatose aanwezig zijn. Secundaire efflorescenties zijn dié efflorescenties die ontstaan in het beloop van de dermatose, na enige tijd.


A. PRIMAIRE EFFLORESCENTIES


1. Bulla (blaar)
Een met vocht gevulde ruimte met een doorsnede van meer dan 1 cm, ontstaan door holtevorming in de huid.
Voorbeelden: subcorneale bulla: pemphigus foliaceus
intraepidermale bulla: pemphigus vulgaris
subepidermale bulla: culicosis bullosa, dermatitis herpe-tiformis (M.Dühring), parapemphigus

2. Macula
Omschreven kleurverandering in het niveau van de huid zonder andere epidermale of dermale afwijkingen.

3. Nodulus (knobbeltje)
Circumscripte palpabele weerstand in de cutis of subcutis gelegen, al dan niet boven de huid verheven, < 1 cm, over het algemeen genezend met littekenvorming (dit is niet altijd zichtbaar).
Voorbeelden: granuloma annulare, diepe mycosen, vreemd lichaamsgranu-loom, sarcoidosis (M.Boeck).

4. Nodus (knobbel)
Circumscripte palpabele weerstand in de cutis of subcutis gelegen, al dan niet boven de huid verheven, > 1 cm, over het algemeen genezend met littekenvorming (dit is niet altijd zichtbaar).
Voorbeelden: erythema nodosum, lymfoma cutis, lipoom, tubereuze xan-thomen, atheroomcyste, vasculitis nodosa.

5. Papula
Circumscripte, solide verhevenheid van de huid < 1 cm, die ontstaan is door cel-, weefsel- of vochttoename en die geneest zonder littekenvor-ming.
Voorbeelden: epidermale papel: verruca plana
epidermocutane papel: neurodermitis-papel, li-chen ruber
cutane papel: lues II-papel, urtica.

6. Urtica
Vlakke, circumscripte, vluchtige verhevenheid van de huid t.g.v. oedeemvorming in de dermis, ontstaan door vasodilatatie en verhoogde vasopermeabiliteit.

7. Vesicula
Zichtbare holte gevuld met helder vocht, zonder eigen wand, < 1 cm, gelocaliseerd in de epidermis.
Voorbeelden: herpes simplex, herpes zoster, eczema acro-vesiculosum.

8. Pustel
Zichtbare holte gevuld met purulent vocht, zonder eigen wand, < 1 cm, meestal in de epidermis gelegen.
Voorbeelden: psoriasis pustulosa, sommige dermatomycosen.

B. SECUNDAIRE EFFLORESCENTIES

B.1 SECUNDAIRE EFFLORESCENTIES "SEC"

9. Crustae
Korst die samengesteld is uit ingedroogd exsudaat, bloed, cellen, necrotisch materi-aal of vuil.

10. Erosie
Een defect van de huid beperkt tot de epidermis (bij erosie worden geen bloedingen gezien).

11. Excoriatie
Een iets dieper gelegen epidermo-dermaal defekt (hierbij zijn puntvor-mige bloedingen zichtbaar).
12. Squama
Loslatend conglomeraat van hoorncellen (schilfer).


B.2 KLEUR-EFFLORESCENTIES


13. Macula
Omschreven kleurverandering in het niveau van de huid zonder andere epidermale of dermale afwijkingen.

14. Dyschromia
Niet nader omschreven kleurverandering van de huid die niet berust op vaatverwij-ding.
Voorbeelden: hyperpigmentatie: chloasma
hypopigmentatie: vitiligo, leucoderm na een doorgemaakte huidziek-te.

15. Erythema (roodheid)
Niet nader omschreven, rode kleurverandering van de huid, die berust op vaatverwij-ding ("wegdrukbare roodheid").
Voorbeelden: erysipelas, exanthemen, erythemae pudore.

16. Purpura
Zichtbare bloeding van huid of slijmvliezen (="niet wegdrukbare rood-heid").
Voorbeelden: steroïd-purpura, geneesmiddelen-purpura.


B.3 VATEN-EFFLORESCENTIES


17. Teleangiectasia
Blijvende verwijding van de kleinere bloed- of lymfevaten (="wegdrukba-re roodheid").


B.4 RELIEF-EFFLORESCENTIES


18. Lichenificatie
Vergroving van het huidreliëf.


B.5 WONDEN-EFFLORESCENTIES


19. Vulnus
Een defekt van de huid zonder dat er sprake is van een onderliggend pathologisch proces.

20. Ulcus
Een defect van de huid tot in de subcutis, met geen of geringe tendens tot genezing, ontstaan na voorafgaande huidverandering.
Voorbeelden: ulcus molle, ecthyma-ulcus, ulcus rodens, ulcus cruris.

21. Rhagade (fissuur)
Een inscheuring van de huid, variërend van oppervlakkig tot diep.

22. Atrofie
Een afname van het volume der huidsamenstellende bestanddelen.
Voorbeelden: atrophie blanche, striae, corticodhuid, röntgendermati-tis, anetoder-mie, lupes erythematodus, etc.

Andere veel gebruikte termen in de dermatologie:
- acanthose: verbreding van de stratum spinosum (stekelcellenlaag) van de epider-mis.
- alopecia: kaalheid.
- atopisch eczeem: synoniem voor constitutioneel eczeem.
- chronische veneuze insufficiëntie (CVI): het geheel van klachten en verschijnselen door insufficiënte subfasciale beenvenen.
- cicatrix: litteken.
- cutis = dermis = lederhuid.
- diascopie: het zichtbaar maken van door erytheem gemaskeerde processen in de cutis (bv. granulomen) door dit erytheem met een doorzichtig glaasje weg te drukken.
- eczeem = eczema: wordt gekenmerkt door een polymorfe jeukende huiderup-tie, verlopend in remissies en exacerbaties. Polymorf d.w.z. het tegelij-kertijd naast elkaar of na elkaar voorkomen van verschillende efflores-centies.
Voorbeelden: nummulair eczeem, constitutioneel eczeem, contac-teczeem.
- epidermis = opperhuid.
- erythematosquameus (rood + schilferend): het gelijktijdig voorkomen van roodheid van de huid met schilfering.
Voorbeelden: psoriasis vulgaris, bepaalde dermatomycosen.
- erythrodermie: gegeneraliseerde roodheid (met schilfering) l'homme rouge.
- folliculosis: folliculair (aan de haren) gebonden papels of pustels.
Voorbeeld: acne.
- gedissemineerd: het over een groot gedeelte van het huidoppervlak voorko-men van afzonderlijke laesies.
- hidrosis: afwijkingen aan de zweetklieren.
- huidadnexen: zweetklier en haarfollikel-talgklier complex.
- hypertrofie: verdikking van de huid door volumetoename van de bestandde-len van de huid.
- keloïd: abnormaal, zich niet tot de grenzen beperkend litteken door bindweefsel, proliferatie (pseudotumoreus proces).
- keratose: toename van de dikte van het stratum corneum.
- lenticulair: zo groot als een linze (erwt).
- naevus: huidafwijking berustend op een aangeboren te veel of te kort aan de normale bestanddelen van de huid.
Voorbeelden: epidermale naevi: naevus epidermalis et verrucosus linea-ris, orga-noïde naevus (naevus sebaceus), zweetklier-naevus (naevus sudori-parus).
dermale naevi: bindweefsel-naevus, naevus elasticus, naevus naevocellularis.
- neurodermitis circumscripta = lichen simplex chronicus: gelichenificeer-de, omschreven, hevig jeukende plek, in stand gehouden door wrijven.
- nummulair: zo groot als een munt (doorsnede meer dan 1 cm).
- onychosis: afwijkingen aan de nagels.
- orthokeratose: verbreding van het stratum corneum, bestaande uit normale cellen zonder nuclei. De hieruit voortvloeiende schilfering is moeilijk met de curette (schraper) te verwijderen.
- parakeratose: verbreding van het stratum corneum met de aanwezigheid van pyknoti-sche nuclei in het stratum corneum. Deze schilfering is makkelijk met de curette te verwijderen.
- plaque: letterlijk "plek", wordt meestal gebruikt om een eruptie, be-staande uit geconflu-eerde papels ter grootte van een kinderhandpalm, aan te duiden (bijv. psoriasis "en plaquards").
- prurigo: (i.t.t. pruritus = jeuk "sine materia") jeuk met huidafwijkingen meestal in de vorm van prurigo-papels (dit zijn papels die hevig jeuken, met op de top een klein blaasje of korstje).
- sclerose: verharding van de huid, meestal door toename van het dermale collageen.
Voorbeelden: sclerodermie, keloïd, lipodermatosclerose.
- seborrhea: verhoogde afscheiding van sebum (talg).
- trichosis: afwijkingen aan de haren.



2.4.3 LEERMIDDELEN


2.4.3.1 BOEKEN

A. STANDAARDWERKEN

- DERMATOLOGIE EN VENEREOLOGIE
2000, 3e druk, ISBN 90-352-2268-7
Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen
25 exemplaren aanwezig op Studielandschap

- DERMATO-VENEREOLOGIE VOOR DE EERSTE LIJN
Everdingen van J.J.E., Sillevis Smitt J.H., Haan de M.
1998, 6e druk, ISBN 90-313-2191-5
Bohn Stafleu Van Loghum
15 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Dit boek dat geen foto's bevat, geeft op beknopte en heldere wijze een goed inzicht in de meest voorkomende huidafwijkingen.

- DERMATO-VENEREOLOGIE VOOR DE EERSTE LIJN IN BEELD
Starink Th.M.
1992, 1e druk, ISBN 90-71941-22-1
Glaxo Wellcome B.V., Zeist
20 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Deze zeer fraai geïllustreerde atlas is bij iedere kleurenfoto van een strak gestructu-reerde begeleidende tekst voorzien. De klinische be-schrij-ving van alle afgebeelde dermatosen is gebaseerd op het PROVOKE-systeem. De atlas is een ideale aanvul-ling op het boek "Derma-to-venereo-logie voor de eerste lijn" van van Everdingen en Sillevis Smitt. Deze atlas is in 1996 voor het eerst via het Reductiebureau Genees-kunde beschikbaar gekomen t.b.v. de studenten.

- PRINCIPLES AND PRACTISE OF DERMATOLOGY
W. Mitchell Sams, Peter J. Lynch
1990, 1e druk, ISBN 0-443-08633-8
Churchill Livingstone, New York
20 exemplaren aanwezig op Studielandschap
1996, 2e druk
10 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Een overzichtelijk, compact en toch volledig, maar bovenal didac-tisch zeer goed boek, met veel afbeeldingen in kleur. Ingegaan wordt op de opbouw van de huid, de beginse-len van diagnostiek en therapie. Een hoofdstuk is gewijd aan probleem-georië-nteerde benadering. Daarnaast wordt "en detail" nader ingegaan op de vele dermato-logi-sche aandoenin-gen.
B. OVERIGE BOEKEN

- HANDBOEK KINDERDERMATOLOGIE
Oranje A.P., Waard de-Spek van der F.B.
1996, 1e druk, ISBN 90-352-1508-7
De Tijdstroom, Utrecht
10 exemplaren aanwezig in de Universiteitsbibliotheek

Alle kennis over de problematiek van huidziekten bij kinderen is in dit boek gebundeld. In 24 hoofdstukken bespreken vele deskundigen de meest voorkomende aandoeningen, zeldzame interessante beelden en nieuwe ontwikkelingen binnen de kinderdermatolo-gie. De dagelijkse praktijk staat daarbij centraal.

- CLINICAL DERMATOPATHOLOGY: A TEXT AND COLOUR ATLAS
Stevens A., Wheater P.R., Lowe J.S.
1989, 1e druk, ISBN 0-443-02583-5
Churchill Livingstone, Edinburgh
3 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Dit boek geeft beknopt een goed overzicht van de verschillende metho-den van histolo-gisch onderzoek. Er wordt ingegaan op de bouw van de normale huid, wat geïllustreerd wordt d.m.v. HE-coupes, immunohisto-chemische methoden en electro-nenmicroscopisch onderzoek. De verschil-lende histolo-gische begrippen worden duidelijk uitgelegd. Klinische en histologische beelden van een en dezelfde aandoe-ning worden naast elkaar gepresen-teerd, wat leidt tot een goed begrip.

- VARICOSE VEINS AND TELEANGIECTASIAS: DIAGNOSIS AND TREATMENT
Bergan J.J., Goldman M.P.
1993. 1e druk, ISBN 0-94221-944-9
Quality Medical Publishing. St Louis, USA.
20 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Flebologie is een van de belangrijke deelgebieden binnen de dermato-logie. In de huidige samenleving vormen spataderen en de late gevolgen daarvan "het open been", bij toenemende vergrijzing van de bevolking een belang-rijk volksgezondheids-probleem. Voldoende reden om kennis te nemen van de diagnostiek en behandeling van deze aandoening. In het boven-staande boek wordt het een en ander op duidelijke wijze aan de orde gebracht.

- BASIC & CLINICAL IMMUNOLOGY
Stites D.P., Terr A.I., Parslow T.G.
1994, 8e druk, ISBN 0-8385-0583-X
Prentice-Hall International, London
10 exemplaren aanwezig op Studielandschap
1997, 9e druk
5 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Dit immunologieboek bestaat uit een basaal en een klinisch deel. Het leent zich uitstekend voor het bestuderen van de relevante klinisch immunologische aspecten in de casuïstiek en biedt je de mogelijkheid om de onderliggende basale immunologie snel open te slaan ter bestudering of ter opfrissing van in voorgaande blokken opgeda-ne immunologische kennis.

- HAAR EN HAARGROEISTOORNISSEN
1987, 1e druk, ISBN 90-219-9782-7
Excerpta Medica, Amsterdam
11 exemplaren aanwezig op het Studielandschap

Na enkele algemene inleidende hoofdstukjes over de psychische aspecten van problemen met het uiterlijk, de anatomie en fysiologie van haar en haargroei en de aandachtspunten bij anamnese en onder-zoek van haar-groei-stoornissen worden haaruitval, te weinig haar, te veel haar en de therapie van deze aandoeningen behan-deld.

- INTRODUCTION TO PSYCHOLOGY
Atkinson R.L., Hilgard E.
1999, 13e druk, ISBN 0-15-508044-X
Hartcourt College Publishers, Fortworth, Texas
24 exemplaren aanwezig op Studielandschap
1993, 11e druk
3 exemplaren aanwezig op Studielandschap
1990, 10e druk
9 exemplaren aanwezig op Studielandschap

- INGEBEELDE LELIJKHEID (proefschrift)
Baardman I.
1989, ISBN 90-6256-711-1
Free University Press, Amsterdam
5 exemplaren aanwezig op Studielandschap

- BODY SCHEMA AND BODY IMAGE: AN INTERDISCIPLINARY AND PHILOSOPHICAL STUDY (proefschrift)
Tienersma D.
1989, ISBN 90-265-1056-X
Swets & Zeitlinger, Amsterdam
10 exemplaren aanwezig op Studielanschap

In deze wijsgerige anthropologische studie komen de wetenschappelij-ke en klinische theorieën en bevindingen aan de orde betreffende de waarneming en de kennis van het eigen lichaam. Daarbij staan de begrippen "lichaams-schema" en "lichaamsbeeld" centraal in het licht van fenomeno-logische psychologie, psycho-analyse en neurologie.

- BEROEPSHUIDAANDOENINGEN
Coenraads P.J., Bruynzeel D.P.
1994, ISBN 90-399-0689-0
Sdu Uitgever, Den Haag
10 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Een uitgave van het ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid behandelt op overzichtelijke wijze beroepsgerelateerde huidaandoenin-gen.

- IMMUNOLOGY
Roitt I., Brostoff J., Male D.
1998, 5e druk, ISBN 0-7234-2918-9
Mosby, London
20 exemplaren aanwezig op Studielandschap
Er is inmiddels ook een 6e druk uit 2001 beschikbaar, ISBN 0-7234-3189-2

Dit rijk geïllustreerde boek behandelt de basale immunologie in detail. De verwer-king van zogenaamde bewijsvoerende experimenten geeft je een indruk van hoe men de immuno-logische kennis van dit moment heeft verkregen. Ook een aantal klinische immunologi-sche aspecten worden geïntroduceerd, waardoor het een uitstekend boek is om de basale immunologische aspecten, die in dit blok aan de orde komen, te bestude-ren en de link te leggen naar in de kliniek voorkomende immunologische problemen.

- IMMUNOLOGIE
Roitt I., Brostoff J., Male D.
1996, ISBN 90-313-2011-0
Bohn Stafleu Van Loghum, Houten
5 exemplaren aanwezig op Studielandschap
Er is inmiddels ook een 2e gewijzigde druk uit 2000 verschenen, ISBN 90-313-3242-9

Dit is een vertaling van “Immunology”, zie hierboven.


C. LEERMIDDELEN

- DE ANAMNESE BIJ ALLERGISCHE ZIEKTEN
Dishoeck van E.A., Martens B.P.M.
1985, 1e druk, ISBN 90-900-0925-6
Yamanouchi Pharma BV, GB Intermedicus
5 exemplaren aanwezig op Studielandschap

Een boekje dat een duidelijke leidraad geeft voor de anamnese van allergische (huid)aandoeningen. In de praktijk blijkt alleen al een goede anamnese zonder onder-zoek bij de meeste patiënten de oorzaak van het probleem op te leveren.

- DIAGNOSE D.M.V. MICROSCOPISCH ONDERZOEK VAN DERMATOFYTEN-INFEC-TIES VAN DE HUID EN DE NAGELS
Janssen-Cilag BV 1995
Niet aanwezig op Studielandschap

Informatie en fotomateriaal over het maken van KOH-preparaten ter bevestiging van de diagnose 'schimmelinfectie van de huid of de nagels'.


2.4.3.2. INTERESSANTE INTERNET SITES


Door simpelweg een internet search te doen door de zoekterm Dermatology vind je o.a. basic dermatology. Dit is een Engelstalige site met niet al te uitvoerige ziektebeelden maar wel voor het blok zeer relevante zoals erythema nodosum, psoriasis, contactdermatitis etc. De tekst is summier maar de plaatjes zijn zeer fraai.

DOIA-atlas van de Universiteit van Erlangen, te vinden onder www.dermis.net.
Het betreft een van de grootste op internet te vinden dermatologie-atlassen welke is opgebouwd door de universiteit van Erlangen in samenwerking met de universiteit van Iowa. Er zijn meer dan 4500 afbeeldingen welke alfabetisch gerangschikt zijn.

www.medischestartpagina.nl/dermatologie.htm
Dit is een vrij uitvoerige site met overzichtelijk algemene informatie met links naar diverse grote, andere internationale sites, tal van patiënten- en beroepsorganisaties. Verder treft men op deze site een onderdeel diverse aandoeningen aan met voor het blok veel relevante ziektebeelden, welke vrij uitvoerig beschreven worden. De teksten zijn aangeleverd door de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie en mogen dus als betrouwbaar worden beschouwd. Helaas ontbreken plaatjes.

www.aad.org
Dit is de grote site van de Amerikaanse dermatologenvereniging. Hier treft men tal van informatie aan waaronder veel voorkomende dermatologische ziektebeelden. Deze worden uitvoerig beschreven en zijn van illustratieve plaatjes voorzien. De tekst is uiteraard volledig in het Engels.

www.dermis.net
Dit betreft een Duitse site gemaakt door de universiteiten van Heidelberg en Erlangen. Het is een al lang bestaande site, bestaande uit meerdere onderdelen. Een van deze onderdelen betreft de DOIA-dermatologie atlas met meer dan 4000 plaatjes van vrijwel alle dermatologische aandoeningen. Verder treft men op deze site een atlas met kinderdermatologie aan en enkele dermatologische lezingen.

HOOFDSTUK 3. EVALUATIE

3.1. ZELFEVALUATIE
(JUIST/ONJUIST VRAGEN; ANTWOORDEN OP PAG.-44)



1. In bepaalde delen van de huid bevinden zich bloedvaten. Tot deze delen behoort:
- de epidermis.



3. Verjonging van de epidermis vindt voornamelijk plaats vanuit één bepaalde laag van de huid.
- Dit is het stratum granulosum.




4. Het stratum papillare van de dermis bezit op de ene plaats meer papillen dan op de andere. De dermis is aan de epidermis verbonden. De stevigheid van deze verbinding verschilt:
- naargelang er meer of minder papillen zijn.




5. In de epidermis groeien keratinocyten van het stratum basale (onderzijde) naar het stratum corneum (bovenzijde). De tijd die een keratinocyt er onder normale omstandigheden over doet om dit traject te doorlopen ligt:
- dichter bij de 28 dan bij de 14 dagen.




6. Het stratum lucidum is een extra laagje direct onder het stratum corneum. Het komt slechts op enkele specifieke plaatsen van het lichaam voor. Het betreft hier onder andere:
- het gelaat.




7. In de dermis bevinden zich onder andere collageen en elastine welke voor stevigheid en elasticiteit van de huid zorgen. Beide producten worden gesynthetiseerd door één bepaalde cel.
- Dit is de fibroblast.



8. We onderscheiden eccriene en apocriene klieren in de huid. Een van deze twee is verantwoordelijk voor de lichaamsgeur.
- Het betreft hier de eccriene klier.



9. Als we het lichaam beschouwen als een medium waarmee individuele eigenschappen worden gecommuniceerd, dan wordt dit geduid met een bepaalde term.
- Dit is de term “body image”.


10. Tot de onderdelen van de differentiële psychologie behoort onder meer:
- de persoonlijkheidsleer.


11. “Black heads”zijn open comedonen. Zij worden veroorzaakt door:
- een vernauwde afvoergang van de follikel.


12. Bij bepaalde medicijnen is acne een geregistreerde bijwerking. Hiertoe behoren:
- isoniazide (INH)

13. - Litium


14. Comedonen komen, behalve bij acne, ook voor bij onder meer:
- rosacea.



15. Een van de oorzaken van acne vulgaris is bacteriële kolonisatie van de talgklier. In de meerderheid van de gevallen betreft het kolonisatie door:
- Staphylococcus aureus.




16. Isotretinoine (Roaccutane) is een medicijn dat bij ernstige acne wordt voorgeschreven. Het is een krachtig therapeuticum dat een aromatisch zuur is van een van de vitamines. Het betreft hier:
- vitamine D.







17. Als huisarts zie je mevrouw W. Zij heeft chronisch last van jeuk. Ze krabt veel, waarbij haar huid tot bloedens toe beschadigd wordt. Dit is volgens patiënte noodzakelijk omdat ze alleen op die manier de diep in de huid liggende witte puntjes kan verwijderen, die de jeuk veroorzaken. Navraag bij de dermatoloog waar patiënte eerder onder behandeling was, leert dat behandelingen aldaar niet tot resultaat hebben geleid.
- Als mogelijke diagnose kan een psychiatrische waan worden uitgesloten.

18. - Hier is sprake van drangmatig gedrag.


19. “Lisch nodules" zijn typerend voor een van de vormen van neurofibromatosis.
- Dit betreft neurofibromatosis type I.



20. Een typisch kenmerk van neurofibromen is dat men ze als het ware door de huid heen naar binnen kan duwen. Dit fenomeen wordt ook wel genoemd:
- deurbelfenomeen.




21. De diagnose neurofibromatosis type I (morbus Recklinghausen) wordt gesteld wanneer (naast een ander criterium) ook een minimaal aantal café au lait vlekken vastgesteld wordt.
- Dit aantal is 3.


22. Café au lait maculae komen in een bepaald percentage bij de gezonde bevolking voor.
- Dit percentage ligt dichter bij de 10% dan bij de 1%.




23. Een 10-jarige jongen wordt door de arts onderzocht. De arts twijfelt tussen structurele en niet-structurele scoliose. Bij de buktest is er geen gibbus zichtbaar. De arts besluit dat de scoliose niet-structureel is.
- Dit besluit is juist.



24. Bij een tienjarig jongetje wordt een structurele kyphose vastgesteld. De arts besluit het kind fysiotherapeutisch te laten behandelen.
- Dit besluit is correct.

25. Wanneer bij een patiënt de diagnose neurofibromatosis type 1 op klinische gronden wordt vermoed, is een chromosomaal onderzoek geïndiceerd.


26. Wanneer de diagnose neurofibromatosis type I bij een kind wordt gesteld, betekent dit dat:
- een van beide ouders ook deze aandoening heeft.



27. De prevalentie van neurofibromatosis type I en type II is verschillend. Een van beide komt het minst frequent voor.
- Dit is neurofibromatosis type I.




29. De spondylose volgens Harrington is een operatie ter behandeling van een patiënt met een ernstige idiopathische scoliose. Deze vindt aan een bepaalde zijde van de wervelkolom plaats.
- Dit is de achterzijde.





30. Een patiënt bezoekt de poli orthopaedie i.v.m. knieklachten. De arts vraagt de co-assistent hoe hij de beenlengte zou bepalen van de betreffende patiënt. Hij twijfelt tussen het meten met een lintmeter en een röntgenfoto van het femur. Hij besluit te meten met een lintcentimeter.
- Dit is een correct besluit.



31. Bij een bepaald deel van de patiënten met neurofibromatosis ontwikkelen tumoren van het centraal zenuwstelsel.
- Dit deel ligt dichter bij 5% dan bij 30%.



32. Bij een primaire infectie met de scabiësmijt beginnen de klachten doorgaans na een bepaalde incubatietijd.
- Deze tijd ligt dichter bij 2 maanden dan bij 2 weken.



33. Bij de zogenaamde "athlete’s foot" (zwemmerseczeem) zijn bepaalde delen van de voet meer aangetast dan andere delen.
- De voetzool is meer aangetast dan de tussenteenruimten.



34. Dermatomycosis en psoriasis worden beide klinisch gekenmerkt door erytheem en squamae. Een ander klinisch kenmerk waardoor differentiatie soms lastig kan zijn is:
- ze zijn beide scherp begrensd.



35. Intertrigo, ook wel smetten genoemd, is een veelvuldig voorkomende aandoening welke vooral bij adipeuze personen voorkomt. Deze aandoening wordt veroorzaakt door:
- Trichophyton rubrum.



36. Bij patiënten met gegeneraliseerde jeukklachten dient een aantal (aan de interne geneeskunde gerelateerde) aandoeningen te worden uitgesloten. Tot deze behoort:
- uraemie.




37. Prurigo parasitaria is een sterk jeukende aandoening welke veroorzaakt kan worden door tal van ectoparasieten. Gewoonlijk treedt hierbij een lokale kwaddel op met soms centraal een vesikel. Tot de verschijningsvormen ter hoogte van de huid behoort ook:
- vorming van bullae.


38. Een van de drie fasen van de haargroei is de telogene fase.
- De duur van deze fase ligt dichter bij 3-4 maanden dan bij 3-4 weken.



39. Alopecia areata is een in de meeste gevallen spontaan genezende aandoening. Bij hardnekkige vormen kan een behandeling worden ingesteld. De voorkeur gaat hierbij uit naar
- oraal prednison.



40. In bepaalde aandoeningen kan er bij een vrouw sprake zijn van toegenomen haargroei en ontstaat een mannelijk beharingspatroon. Dit wordt genoemd:
- hypertrichose.



41. Alopecia areata is een pleksgewijze haaruitval. De diagnose wordt gewoonlijk op het klinisch beeld gesteld. Een van de kenmerken hierbij is
- follikelatrofie.




42. Alopecia areata kan geassocieerd zijn met een onderliggend immunologisch ziektebeeld. Bij verdenking van een associatie met de autoimmuunziekte systemische lupus erythematodes kan een bepaalde diagnostische test hier uitsluitsel over geven. Deze test is:
- bepaling van de IgE titer in het serum.



43. Tot de laboratoriumdiagnostiek die bij de diagnose psoriasis arthropatica wordt aangevraagd, behoort het serologisch onderzoek naar reuma.
- Bij psoriasis arthropatica is deze negatief.



44. Tot een van de mechanismen waaraan de psoriasis afwijkingen ten grondslag ligt, behoort een stoornis van de celdeling. De stoornis in de celdeling bij psoriasis betreft:
- een verhoogde celdeling.




45. Psoriasis guttata is een speciale vorm welke gepaard gaat met acuut optredende druppelvormige psoriasis. Deze variant wordt in verband gebracht met een infectie. Het betreft hier een infectie met:
- Staphylococcus aureus.


46. Bij patiënten met psoriasis vervloeit bij krabben de schilfering. Dit verschijnsel heet:
- het kaarsvetfenomeen.


47. Psoriasis heeft typische voorkeurslokalisaties.
- eén ervan is het gelaat.



48. Leucocytoclastische vasculitis heeft als voorkeursplaats de onderste extremiteiten, bijvoorbeeld de onderbenen. Tot de factoren die hierbij een rol spelen behoren:
- hemodynamische factoren.



49. Psoriasis guttata is een vorm van psoriasis waarbij de psoriasislesies op bepaalde locaties voorkomen. Het betreft:
- handen en voetzolen.



50. Een onychomycose (schimmelnagel) kan lijken op de nagelafwijkingen bij psoriasis. Bij een van de twee zijn putjes in de nagel een kenmerk van de ziekte.
- Het betreft onychomycose.



51. De correlatie tussen voedselallergie en atopisch eczeem verandert met de leeftijd. Bij ouder worden betreft het een:
- toename.




52. Aan sterk atopisch belaste moeders die borstvoeding geven, wordt het advies gegeven een hypoallergeen dieet te volgen. Tot de producten die zij dan niet mogen eten/drinken behoort:
- pinda.




53. Bij patiënten met een atopische aanleg zijn verschillende criteria beschreven, die onderverdeeld kunnen worden in major en minor. Tot de major criteria behoort:
- jeuk.

54. - dubbele oogplooi.



55. Coombs en Gell onderscheiden 4 typen overgevoeligheidsreacties. Een van de reacties wordt “vertraagd type overgevoeligheid” genoemd. Dit is de:
- type IV reactie.




56. De type I overgevoeligheidsreactie wordt veroorzaakt door histamine dat vrijkomt door binding van het allergeen aan specifiek IgE. Dit IgE bevindt zich op een bepaald celtype. Dit celtype is:
- de endotheelcel.





57. Constitutioneel eczeem of atopische dermatitis berust op een erfelijke aandoening. Een bepaald immuunregulerend cytokine wordt in verhoogde mate tot expressie gebracht en leidt tot IgE productie. Het betreffende cytokine is:
- Interleukine-4 (IL-4)




58. Atopische dermatitis is een IgE gemedieerde reactie. In een bepaald percentage van de patiënten wordt een verhoogde IgE waarde in het serum aangetoond. Dit percentage ligt :
- dichter bij de 30 dan bij de 80 %.




59. In de sensibilisatiefase van een allergische type I reactie worden, alvorens IgE antilichamen worden geproduceerd, eerst antilichamen van een andere klasse tegen het allergeen aangemaakt. Het betreft:
- IgG.



60. De vorming van urticaria berust op zowel lokaal verhoogde vaatdoorlaatbaarheid als:
- lokale vasodilatatie.



61. Bij urticaria factitia ontstaan streepvormige urticae. Deze staan op bepaalde plaatsen.
- Dit zijn krabplaatsen.



62. Urticaria kunnen veroorzaakt worden door fysische factoren. Een van deze is/zijn:
- zonlicht.




63. Bij chronische urticaria wordt screenend onderzoek gedaan om de uitlokkende factor te vinden voor de urticaria. Het percentage patiënten bij wie op deze manier een oorzaak wordt gevonden:
- ligt dichter bij 25% dan bij de 50%.




64. Tot een van de onderzoeken welke nuttig kunnen zijn bij het opsporen van de oorzaak van de uitlokkende factor van urticaria behoort een allergologisch onderzoek. Het betreft hier:
- een epicutaan allergologisch onderzoek (lapjesproeven).




65. Van latex handschoenen is bekend dat zij bij veel personen in de gezondheidszorg maar ook bij patiënten ernstige problemen kunnen veroorzaken. Het betreft hierbij een bepaald type allergische reactie:
- Dit is een type IV reactie.



66. Bij patiënten met acute urticaria dient men ook een parasitaire infectie te overwegen. Tot de mogelijke verwekkers van de acute urticaria behoort:
- de lintworm.



67. Tot de symptomen van urticaria behoren pijn, brand en jeuk. Bij urticariële vasculitis staat als klacht op de voorgrond:
- branderigheid.




68. Een patiënt met urticariële laesies sinds 3 weken bezoekt de huisarts. De arts vraagt uitgebreid naar de eventuele uitlokkende factoren, maar kan niet de factor aanwijzen. Hij besluit geen aanvullend onderzoek te doen.
- Dit is een correct besluit.




70. Een type III overgevoeligheidsreactie kan onderdeel uitmaken van het ziektebeeld bij hepatitis-B infectie. In de huid manifesteert dit zich in de vorm:
- urticaria.




71. Bij de vertraagd-type-overgevoeligheid duurt het in vergelijk met de andere 3 overgevoeligheidstypen lang (2-3 dagen) alvorens de reactie optreedt. Dit wordt veroorzaakt door:
- inactivatie van histamine.


72. Tot de differentiële diagnose van acrovesiculeus eczeem behoort:
- contactallergisch eczeem.

73. - scabiës



74. Overhydratie van de huid geeft de aanzet tot de ontwikkeling van een ortho-ergisch contacteczeem. Reden hiervoor is:
- penetratie van allergenen wordt vergemakkelijkt.




75. Vochtig toiletpapier is een belangrijke bron van contactallergenen bij patiënten met dermatitis perianalis.Tot deze contactallergenen behoort/behoren:
- Kathon CG (conserveermiddel).




77. Bij een patiënt met een vermoeden van een contactallergisch eczeem worden plakproeven uitgevoerd. De testlapjes dienen een bepaalde tijd op de huid te blijven.
- Dit is 24 uur.




78. Bij een type IV overgevoeligheidsreactie in de huid bestaat het celinfiltraat voornamelijk uit 2 van de 3 typen (granulocyten, lymfocyten en monocyten) witte bloedcellen. Deze 2 typen zijn:
- granulocyten en lymfocyten.





79. De allergische component die bij perianaal eczeem dikwijls aanwezig is, kan berusten op meer dan 1 van de 4 typen overgevoeligheidsreacties volgens Coombs en Gell. De meest frequent voorkomende combinatie van 2 reacties is:
- Type I en IV.




80. Een patiënt presenteert zich bij de huisarts met erythema nodosum ten gevolge van een streptococcen-tonsillitis. De arts besluit een biopt te nemen om streptococcen te kweken.
- Dit besluit is correct.


81. Voor erythema nodosum gelden de volgende beweringen.
- De huidafwijkingen bij palpatie zijn NIET pijnlijk.



82. Bij erythema nodosum bevindt het ontstekingsinfiltraat zich in een bepaald niveau van de huid.
- Het betreft hier het subcutane vetweefsel.





83. Een patiënt met erythema nodosum en angina tonsillaris is op het moment van het consult al gedurende de afgelopen 3 dagen behandeld met penicilline oraal. De arts vermoedt een streptococcen-angina. Laboratoriumonderzoek, dat op dit ogenblik geïndiceerd is om dit vermoeden te bevestigen, omvat:
- keelkweek.



84. Erythema nodosum gaat in veel gevallen gepaard met artralgieën.
In de meerderheid van deze gevallen is de reuma serologie:
- positief.




85. Een echt causale behandeling bij erythema nodosum is niet voorhanden. Tot de middelen die voorgeschreven worden voor symptoombehandeling behoren:
- NSAID's.


86. Het aantal nieuwe maligne melanoom gevallen per jaar in West-Europa
- ligt dichter bij de 500 dan bij de 1500.



87. De 5-jaarsoverleving van patiënten met een maligne melanoom met metastasen op afstand (Stadium III) ligt:
- dichter bij de 0% dan bij de 25%.




88. Bij het vermoeden op het bestaan van een maligne melanoom bij een patiënt dient aanvullende histologische diagnostiek te worden gedaan. Dit geschiedt idealiter door middel van een bepaald soort biopsie:
- Dit betreft een incisie biopsie.



89. Een lentigo maligna melanoom (M Dubreuilh) zal bij tijd van leven aanleiding geven tot een maligne melanoom.
- Dit geldt voor de meerderheid der gevallen.



90. Er worden meerdere (histologische) varianten van het melanoom onderscheiden. De meest voorkomende vorm is:
- het superficieel spreidend melanoom.



91. Bij een patiënt met een maligne melanoom met regionale lymfkliermetastasen bestaat de voorkeursbehandeling uit:
- excisie van de tumor en bestraling van de regionale lymfklieren.


92. Het merendeel van de basaalcelcarcinomen behoren tot een bepaald type.
- Dit is het sprieterige type.



93. Bij bepaalde huidmaligniteiten bestaat er een relatie met de mate van blootstelling aan UV-straling tijdens het leven. Dit geldt onder meer voor:
- het basaalcelcarcinoom.



94. M. Bowen is een carcinoma in situ welke kan ontaarden in een huidmaligniteit. Indien dit geschiedt, zal er een bepaalde vorm van maligniteit ontstaan:
- Dit is een spinocellulair carcinoom.



95. Patiënten na een niertransplantatie hebben een verhoogd risico op ontstaan van huidtumoren. Dit is een gevolg van:
- de immunosuppressieve therapie.


96. De standaard behandeling van actinische keratose is:
- chirurgie.


97. Het basaalcelcarcinoom van de huid gaat uit van een bepaald type cellen:
- Dit zijn keratinocyten.



98. De belangrijkste diagnostische methode voor het aantonen van de oorzaak van een veneus ulcus is:
- flebografie.




99. Gebruikelijke klachten van varicosis van de benen zijn: pijn in de benen overdag, cosmetische bezwaren en nachtelijke krampen. Deze klachten komen (Keuze:Wel/Niet) even frequent voor bij mannen als bij vrouwen met varicosis.
- Wel.





100. Een patiënt meldt zich met flinke vena saphena magna varicositas, waarvoor chirurgische ingreep noodzakelijk is. De arts twijfelt tussen saphena femorale crossectomie en saphena femorale crossectomie met een korte strip. Één van beide opties geeft het beste resultaat.
- Dit is saphena femorale crossectomie.



101. Ulcus cruris ten gevolge van chronische veneuze insufficiëntie heeft volgende kenmerken:
- het merendeel van de gevallen bevindt zich in het gebied van de binnenenkel.



103. De vena saphena parva loopt aan een bepaalde (Keuze: Mediale/Laterale) zijde van het onderbeen.
- Dit is de mediale zijde.


104. De gemiddelde genezingsduur van het ulcus cruris venosum
- ligt dichter bij de 6 weken dan bij de 12 weken.




105. Een patiënt wordt behandeld voor een ulcus cruris venosum. De arts legt een als standaardbehandeling lege artis een compressief verband aan. Hij adviseert de patiënt dagelijks terug te komen om dit verband aan te laten leggen en te dragen.
- Dit advies is correct.



106. Een complicatie van een exerese van de vena saphena magna door middel van zogenaamde “lange strip” methode is:
- neuralgie van de nervus saphenus.




107. We onderscheiden het diepe veneuze systeem en het oppervlakkige veneuze vaatstelsel. De verschillende behandelingstechnieken voor varicosis van de onderste extremiteit richten zich op één van beide:
- Dit is het diepe veneuze systeem.



108. In een dwarsdoorsnede van patiënten met primaire varicosis komt vena saphena parva (VSP) insufficiëntie bij een bepaald percentage van de gevallen voor.
- Dit ligt dichter bij de 10% dan bij de 25%.





109. Een arts verdenkt een huidafwijking van een dermatomycose. Zij wil een direct KOH-preparaat voor onderzoek van de huidschilfers maken. Voor het afnemen van de schilfers twijfelt zij tussen de schilfers aan de rand van het letsel en schilfers centraal in het letsel. Zij neemt de schilfers aan de rand voor het KOH-onderzoek.
- Dit is correct.




110. Een van de mogelijkheden om een patiënt allergologisch te testen is door middel van de RAST (radio-allergo sorbent test). Hierbij worden specifieke circulerende IgE antistoffen aangetoond. Dit is mogelijk tegen:
- huisstofmijt.

111. - latex.

112. - fragrance mix (geurstoffen).




113. Door middel van epicutane testen kan men een type IV allergie op het spoor komen. Na applicatie van de te testen stof zal een lokale reactie in de huid ontstaan. Een van de efflorescenties die men bij een positieve reactie ziet is/zijn:
- vesikels.



114. Bij verdenking op arterieel vaatlijden van de benen dient aanvullend onderzoek te geschieden. In de praktijk gebeurt dit door middel van:
- enkel/arm drukmeting.



115. De definitie van een nodulus is een circumscripte verhevenheid van de huid welke een bepaalde diameter niet overscrhrijdt.
- Deze diameter is 1 cm.



116. Bij sterk nattende aandoeningen kunnen meerdere behandelingsmethoden worden aangewend. Een heeft hierbij de voorkeur.
- Dit is/zijn vochtige omslagen.




117. Corticosteroïden worden lokaal op de huid veelvuldig toegepast. De werking berust vooral op remming van de ontstekingsreactie. Daarnaast hebben zij nog een tweede werking.
- Het betreft hier remming van de celdeling.




118. Een KOH-preparaat is een nuttig diagnosticum in de dermatologie dat naast diagnostiek van dermatomycosen ook bij het aantonen van andere organismen kan worden gebruikt.
- Het is geschikt voor het aantonen van N. gonorrhoeae.




119. In de huid, en ook in skeletspieren in rust, is er vaak sprake van een wisselende stroomsnelheid van het bloed door de capillairen. Deze wisselingen zijn het gevolg van:
- diameterveranderingen in de capillairen zelf.


120. Veranderingen in vaatdiameter leiden tot weerstandsveranderingen.
- De weerstand van een bloedvat is omgekeerd evenredig met de diameter van het vat.



121. De doorbloeding van de hersenen wordt locaal gereguleerd. De lokale arteriële parameter die hierbij reguleert is:
- de pO2.





122. Antigeenpresentatie aan T-cellen geschiedt via MHC moleculen (HLA geheten in het humane systeem). We onderscheiden MHC-I en MHC-II moleculen. Een allergeen wordt aan T-helper cellen aangeboden via een van beide MHC’s. Het betreft hier:
- MHC-I.




123. Bij patiënten met pemphigus vulgaris worden autoantilichamen aangetroffen tegen een bepaalde component in de huid. Deze component maakt onderdeel uit van een bepaalde cel:
- Dit is de Langerhanscel.




124. De Th-1 en Th-2 immuunresponsen onderscheiden zich van elkaar. In één van de twee responsen spelen met name mestcellen en basofielen een rol.
- Dit is de Th-2 respons.



125. Gegeven: bij neurofibromatosis type I komen een aantal genetische verschijnselen voor.
- Een ervan is een variabele expressie.

126. - Er zijn verschillende mutaties in hetzelfde gen bekend die deze ziekte veroorzaken.



127. Complete penetrantie betekent dat verschijnselen van een (genetische) aandoening:
- reeds bij geboorte aanwezig zijn.




128. Na de geboorte van een kind met een autosomaal recessieve aandoening bestaat bij een volgende zwangerschap een bepaald risico op een kind met dezelfde aandoening.
- Dit risico bedraagt 50%.






129. We onderscheiden: patiënt (A) met neurofibromatosis type I en een scoliosis en een andere patiënt (B) met dezelfde graad van scoliosis, dezelfde leeftijd en geslacht. Patiënt (B) heeft geen neurofibromatosis type I. Bij één van beide patiënten bestaat een grotere kans op een gunstiger beloop met een tragere progressie (dystrofische scoliosis)
- dit is bij patiënt (A) (met neurofibromatosis type I)





130. Een bezorgde moeder consulteert de arts in verband met haar dochtertje, An, 9 jaar oud. Het kind heeft insectenbeten. De arts twijfelt tussen muggenbeten of vlooienbeten. Ter hoogte van de onderarmen stelt de arts een tiental papeltjes vast, die in groepjes liggen. Een van beide diagnoses wordt nu waarschijnlijker.
- vlooienbeten.




131. Tot de ectoparasieten die de mens parasiteren behoren ondermeer: de hoofdluis, de teek, de vlo, de schurftmijt. De kleinste van deze parasieten is met het blote oog nauwelijks te onderscheiden. Het betreft de:
- scabiësmijt.




132. Tot de ectoparasieten die de mens parasiteren behoren ondermeer: de hoofdluis, de teek, de vlo, de scabiësmijt. Tot de parasieten met lage gastheerspecificiteit behoren ondermeer:
- de hoofdluis.




133. Het SORC (Stimulus Organisme Respons Consequentie) schema wordt in de medische psychologie gehanteerd om menselijk gedrag te analyseren. Het “body image” dient hierbij te worden ondergebracht in een bepaalde categorie.
- Dit is de O-categorie.



134. Krabgedrag kan gedragstherapeutisch worden behandeld. De kans op een succesvolle aanpak is groter naarmate:
- het krabgedrag meer kenmerken vertoont van een automatisme, dat in bepaalde omstandigheden optreedt.

135. - heftige jeuk het krabgedrag uitlokt.


137. De gibbus is het best zichtbaar in:
- staande houding waarbij de romp voorover is gebogen.


140. Het basaalcelcarcinoom kan worden ingedeeld in meerdere typen.
- Eén van deze typen betreft het solide groeiend basaalcelcarcinoom.


141. Acanthose is verdikking van een bepaalde laag van de huid.
- Dit is het stratum corneum.



142. Molluscum contagiosum is een virale huidaandoening. De verwekker van deze aandoening behoort tot:
- het poxvirus.



143. De invasiediepte van een maligne melanoom wordt gemeten vanaf een bepaald punt.
- Dit is de bovenste laag van het stratum spinosum.



144. Gisten en schimmels zijn verwekkers van dermatoycosen. Een van deze verwekkers is ook als commensaal op de huid aanwezig. Het betreft:
- de gisten.




145. Het KOH-preparaat wordt gebruikt bij het onderzoek van een nagelmycose. De oplossing maakt de nagelcellen doorzichtig door het oplossen van een bepaalde stof. Deze stof is:
- keratine.



146. De kweek van dermatofyten neemt enige tijd in beslag. Het duurt minimaal een bepaald aantal dagen voor de uitslag bekend is.
- Dit aantal ligt dichter bij de 3 dagen dan bij de 3 weken.






147. Bij een patiënt waarbij op grond van de macroscopie een dermatomycose wordt verondersteld, worden geen hyphae gevonden in het KOH preparaat. Het KOH preparaat is bij herhaling negatief. Er is nu een aantal indicaties om een kweek te laten doen. Een daarvan is het voorschrijven van een antimycoticum. Het betreft dan een:
- locaal antimycoticum.


ANTWOORDSLEUTEL ZELFEVALUATIEVRAGEN

1. Onjuist 41. Onjuist 81. Onjuist 121. Onjuist
42. Onjuist 82. Juist 122. Onjuist
3. Onjuist 43. Juist 83. Onjuist 123. Onjuist
4. Onjuist 44. Juist 84. Onjuist 124. Juist
5. Juist 45. Onjuist 85. Juist 125. Juist
6. Onjuist 46. Juist 86. Onjuist 126. Juist
7. Juist 47. Onjuist 87. Juist 127. Onjuist
8. Onjuist 48. Juist 88. Onjuist 128. Onjuist
9. Juist 49. Onjuist 89. Juist 129. Onjuist
10. Juist 50. Onjuist 90. Juist 130. Juist
11. Juist 51. Onjuist 91. Onjuist 131. Juist
12. Juist 52. Juist 92. Onjuist 132. Onjuist
13. Juist 53. Juist 93. Juist 133. Juist
14. Onjuist 54. Onjuist 94. Juist 134. Juist
15. Onjuist 55. Juist 95. Juist 135. Onjuist
16. Onjuist 56. Onjuist 96. Onjuist
17. Onjuist 57. Juist 97. Onjuist 137. Juist
18. Juist 58. Onjuist 98. Onjuist
19. Juist 59. Onjuist 99. Juist
20. Juist 60. Juist 100. Onjuist 140. Juist
21. Onjuist 61. Juist 101. Juist 141. Onjuist
22. Juist 62. Juist 142. Juist
23. Juist 63. Juist 103. Onjuist 143. Onjuist
24. Onjuist 64. Onjuist 104. Onjuist 144. Juist
25. Onjuist 65. Onjuist 105. Onjuist 145. Juist
26. Onjuist 66. Onjuist 106. Juist 146. Onjuist
27. Onjuist 67. Juist 107. Onjuist 147. Onjuist
68. Juist 108. Onjuist
29. Onjuist 109. Juist
30. Juist 70. Juist 110. Juist
31. Onjuist 71. Onjuist 111. Juist
32. Onjuist 72. Juist 112. Onjuist
33. Onjuist 73. Juist 113. Juist
34. Juist 74. Juist 114. Juist
35. Onjuist 75. Juist 115. Juist
36. Juist 116. Juist
37. Juist 77. Onjuist 117. Juist
38. Juist 78. Onjuist 118. Onjuist
39. Onjuist 79. Juist 119. Onjuist
40. Onjuist 80. Onjuist 120. Juist

Ik vind dit een aangrijpend verhaal:

http://kever.web-log.nl/
http://www.xs4all.nl/~kever59/load.htm?marco.htm